It’s the most wonderful time of the year, Koningsdag. Of eigenlijk, de nacht ervoor. Niet dat ik de laatste jaren echt hele spannende edities heb beleefd, of van plan was om weer eens flink te stappen, neuh. Maar mijn hart voor lokale traditionele gebeurtenissen begint zo rond eind april altijd iets harder te slaan. Bij het horen van een brommer wordt mijn brein getriggerd, bij het horen van een brommer zonder uitlaat maakt mijn hart een sprongetje. Zoals ik kan kwijlen bij een perfecte pass van Andrés Iniesta, of uit m’n dak kan gaan bij kneiter strakke plaat van Nirvana, zo kan ik ook heel vrolijk worden van een brommer zonder uitlaat.
Voor de mensen die geen flauw idee hebben waar ik het over heb: het brommerrijden in de vroege ochtend van koningsdag, zonder uitlaat. Met als doel de mensen wakker te maken en boze geesten zoals Marco Borsato en Gordon te doen verdrijven naar de Gobiwoestijn. Oké, dat laatste dan officieel niet, maar het zou een leuke bijkomstigheid zijn. Ik heb jaren gedacht dat het een regionaal dingetje was, maar ze blijken deze traditie door het gehele land te kennen. Toch zijn het wel vaak de ietwat regionale plekken des lands waar men deze tak van sport fanatiek bedrijft. Alhoewel het me toch wel een bijzonder vermakelijk beeld lijkt om Amsterdamse bakfietsmoeders over de Prinsengracht te zien scheuren met hun bakfiets zonder knalpijp.
Al sinds ik me kan herinneren stond ik als klein Nickje op – toen nog – Koninginnedag voor dag en dauw op om aan de hand van vader Bennie richting het havenplein wandelen, destijds nog het strijdtoneel en walhalla voor de Genemuider brommerjeugd. En ja, ‘brommerjeugd’, dat klinkt allemaal heel kneuterig en heerlijk onschuldig. Maar het was gewoon het Genemuider equivalent van de TT in Assen. Gasten getooid in veelal witte of oranjekleurige overalls, stoven op Honda MT’s en Honda MB’s met 70cc en 125cc blokken door de Gaellemuniger straten. Omringd door scooters, Citta’s, Puch Maxi’s en hier en daar een verdwaalde invalidekar.
Toen op die jonge leeftijd heb ik het te pakken gekregen, vanaf die tijd deed ik alsof mijn fiets een brommer was, met bijbehorende geluiden zoals: “mwooaaaaaaaaap” en meer dingen van die strekking. Tegenwoordig wandel ik wat vaker. Omdat ik zelfs op m’n tweeëndertigste nog wel eens de neiging heb om tijdens het fietsen deze geluiden te maken.
En ik heb heel lang gedacht dat het wel weer over zou waaien, wanneer je ouder en verstandiger wordt, dat soort clichés. Maar nee, het blijkt een virus wat elk jaar rond half april zijn intrede doet, wat er voor zorgt dat ik nog steeds kippenvel op m’n armen krijg wanneer ik een – het liefst opgevoerde – schakelbrommer zonder uitlaat voorbij hoor komen. En meestal ga ik wel even kijken, gewoon, een uurtje. De magie van de nacht die langzaam overgaat in de dag, waarin het schouwspel plaatsvindt van tientallen brommers die zonder uitlaat voorbij komen jakkeren, aangemoedigd door de vele toeschouwers langs de route, het hele sfeertje, ik vind het heerlijk.
Even genieten van de teringherrie, en daarna weer met suizende oren naar huis.